Ik wil nu opa Rob zien
- Jitske van Oosterom
- 12 jan 2021
- 2 minuten om te lezen
We zitten samen op de bank en in een vlaag van verlangen zegt mijn dochter heel stelling, wat ik iedere dag dat ik opsta en naar bed ga, voel. Het is een verzoek dat ik gelijk zou willen inwilligen, dubbel verlangen is een sterke motivator.
Wij willen hem zíen. Onze ogen de kost geven. In het dagelijks leven heb je geen idee hoe erg je dat gaat missen, als de kans er níet meer is. Mijn vader overleed snel. Drie maanden had hij, hadden wij. Hoe mijn dochter, die hem in de eerste jaren van haar leven intensief had leren kennen op dit plotselinge einde zou reageren, wist ik niet. En omdat ik dochter ben maar ook moeder, was dit een bron van nieuwsgierigheid en ook wel van zorg. Hoe eng zou zij het vinden, als ik het in mijn eigen wereld al niet meer kon rijmen? Mijn vader te zien sterven. Het proces door te zien gaan, van afscheid nemen van iedere functie van zijn lichaam. Van ons.
Toen opa Rob, mijn vader Rob in een hospice lag, met de beste menselijke zorg die je je maar kunt wensen, kon ik Isa meenemen.
Er was een huiskamer met een piano en koffie en met borreltijd een glas wijn. We mochten altijd en op onze tijd bij hem langs in zijn kamer. Naast zijn bed foto’s van die keer in de dierentuin, in het treintje. De tekening, een paar drukke strepen rood en rond geel, aan de andere kant naast zijn bed. Tegenover hem een vaas met bloemen. Steeds nieuwe. Hij nam afscheid, het leven buiten zijn bed ging onverminderd door.
Toen mijn vader nog kon praten, vlak voor zijn biopt, kreeg hij het ineens voor elkaar een volzin te zeggen: ‘Hoe zou het zijn als Isa hier zou rondrennen? Schítterend!!’ Hij stelde de vraag en gaf zelf het antwoord. Typisch mijn vader.
Nu hij hier sliep, omringd door zijn naasten op foto en in het echt, zonder slangen, zonder zeurende monitors, zonder alle instrumenten die vochten om hem het leven te gunnen dat hij niet leek te kunnen grijpen, durfde ik haar mee te nemen. ‘Kinderen kunnen heel goed hun grenzen aangeven,’ vertelde de verpleegkundige toen ze zag dat ik twijfelde.
Met grote ogen keek ze de kamer rond. Dat hij niet écht weg zou gaan - zijn vaderlijke liefde deed de kamer bijna uit haar voegen barsten – moet mijn dochter ook gevoeld hebben. Want was zij anders niet in paniek geweest? Hij was er niet, maar hij was er nooit zo duidelijk geweest als nu. Zijn ongekende kwaliteit om warmte en liefde in overvloed te geven, was er. Gewoon naast hem zijn, gaf een vervulling, zo zeldzaam dat je er stil van werd.
‘Ik wil zijn arm aanraken,’ zei Isa.
Samen raakten we zijn arm aan.
Vader, dochter, kleindochter.
Schítterend, voel ik hem denken.

Comments