top of page

De wiegenkamer


Nog nooit was ik in een ruimte, die zó sterk de plek symboliseert waar ik me graag bevind. Ergens op de scheidslijn tussen chaos en rust.

Midden in het leven en toeschouwer van datzelfde leven.

Een plek waar je net zo lang op een kostbaar gevoel mag teren, als jij dat wilt.

Die plek was de wiegenkamer van het Spaarne Gasthuis.

De gangen glad en schoon, gleed ik met mijn sokken en in pyjama waar je je best buiten mee kunt vertonen, door de gangen richting klapdeuren. Daarachter heerste strikt protocol: alleen toegankelijk voor personeel. Maar ik kreeg de code, want deze deur die toegang gaf tot mijn zoon, was nooit voor mij gesloten. Bij tij en ontij, dag en nacht mocht ik zo vaak komen als ik wilde.

Na de klapdeuren gelijk links. Handen wassen, desinfecteren en daar lag hij. Naast een premature tweeling, waarvan de moeder in nét zo’n pyjama moedig de tweeling aan het aanleggen was.

De eerste keer dat ik de wiegenkamer binnenkwam, piepten de monitors zacht tegen elkaar in. Een baby’tje dat problemen had zelf in slaap te vallen, had een watermachine naast zijn bed. Alle ouders waren hier onderdeel van de liefdescocon met hun kind. Sociale wenselijkheden vervielen en ‘dag’ zeggen, deed je alleen als je aandacht voor je eigen kindje verslapte, wat niet gebeurde. De verpleegkundigen schoven ijverig en met de zachtste handen en stemmen over de vloer van bedje naar bedje. Ik kon me gelijk aan hun zorg overgeven en de zorg voor mijn kind viel in hun handen, waar ik op vertrouwde.

‘Lastig om hem niet bij je te hebben?’ was een vraag die ik kreeg en mezelf ook stelde. Maar gek genoeg waren de eerste dagen dat hij daar lag voor mij prettig. De rust die mijn zoon uitstraalde onder zijn dekentje en slapend in zijn cycli van 45 minuten, vertelden mij dat hij het nodig had. Daarom misschien ook, had het binnenkomen van de ruimte naast iets kwetsbaars en breekbaars, ook altijd iets heel vreugdevols.

Met het samengaan van beide, kreeg de kamer voor mij een glans die sprak tot mijn ziel.

Die ook zo graag op het randje balanceert van vreugde en kwetsbaarheid, die de schoonheid voelt van breekbaarheid. Tijdens het voeden, keek ik door de grote ramen, langs de zachtgele gordijnen met opstijgende luchtballonnen, naar de grote weg langs het ziekenhuis. Buslijn zoveel. En weer een bus. Auto’s. Het leven dat doorging. En ik die hier stil zat in de volle aanwezigheid van liefde, omhuld door liefde en steun. Ik was deelgenoot van het leven dat doorging, maar mocht er in stilstaan, móest er in stilstaan. Hier heersten zorg, aandacht, poep en plas, met de dag iedere vooruitgang toejuichend en ik die er toeschouwer van mocht zijn. Van dit onmetelijk grote begin.

Meer bezielde bommetjes 

bottom of page